Oefening 1: LVO = Lengtebuiging - Voorwaartsneerwaarts - Ondertreden

LVO is de eerste oefening en bestaat eigenlijk uit drie onderdelen. We benoemen ze in 1 oefening omdat ze een bijzondere samenwerking met elkaar hebben. Lengtebuiging, voorwaarts neerwaarts en ondertreden zijn een 3-eenheid. Ze kunnen namelijk niet zonder elkaar bestaan.
Lengtebuiging is de benaming voor de gelijkmatige buiging van de ruggengraat door het paardenlijf van de oren tot de staart. Lengtebuiging hebben we nodig om het paard in balans te laten bewegen in bijvoorbeeld de bochten of op de volte. Maar ook rechtuit moet het paard gebogen zijn naar de hand waarop we rijden. We hebben dus een linker- en een rechterbuiging. We hebben al geleerd dat het paard een natuurlijke voorkeur heeft, dus wanneer wij willen rijden moeten wij hem ook gelijkmatig leren buigen naar zijn moeilijkere kant. Het linksgebogen paard heeft van nature een beetje lengtebuiging naar links. Aan de linkerkant zijn de spieren wat korter en strakker. We noemen dit de holle kant. De spieren aan de rechterkant van dit paard zijn wat langer en slapper. Dit is de bolle kant van het paard. Vaak is het aanspannen van de spieren aan de lange kant niet het probleem, maar vindt het paard het moeilijk om zijn korte, holle kant te ontspannen.
Voorwaarts neerwaarts
Het ontspannen van de lange rugspier heeft tot gevolg dat het paard zijn hoofd en hals laat zakken en het aanspannen van de buikspieren zorgt ervoor dat zijn rug bol wordt. Die bolle rug kan ons beter dragen en voorkomt schade aan de rug. De bolle rug zorgt ook voor de elastische verbinding van de achterbenen 'over de rug' naar de hand van de ruiter. We bereiken dit NIET door het hoofd naar beneden te vragen met een terugwerkende hand, maar door het paard te buigen in de lengte van hoofd tot staart om ons binnen (zit-)been en het binnen achterbeen naar het zwaartepunt te laten stappen. Dan zal het paard zijn lange rugspier ontspannen en komt het paard als vanzelf in de 'gevende' hand.
Het laten zakken van het hoofd heeft ook als belangrijk effect dat het 'nucheale ligament' waar aantal halsspieren aan verbonden zijn de schoft lift en op spanning zet. Dit effect is te vergelijken met de tuien van een hangbrug.
Ondertreden
Wanneer het paard geleerd heeft beide kanten op de juiste lengtebuiging aan te nemen en te bewegen in een voorwaarts neerwaartse tendens kan het ook makkelijker ondertreden. Met ondertreden bedoelen wij het naar het zwaartepunt stappen van het binnenachterbeen. Het ontspannen en stretchen van de spieren aan de lange buitenkant en het aanspannen van de spieren aan de holle binnenkant zorgen ervoor de binnenheup makkelijk naar voren kan bewegen. Dit maakt een zuiver ondertreden mogelijk. Het ondertreden zorgt ervoor dat het paard de ruiter gaat tillen met zijn achterbenen en buikspieren door de achterbenen onder het ruitergewicht te plaatsen. De rug wordt op deze manier ontzien en de bovenlijn kan stretchen en het paard zal meer halslengte kunnen bewaren. Paard en ruiter verplaatsen zo ook meer gewicht van de voorhand naar de achterhand waardoor de kwetsbare voorbenen gespaard blijven van blessures. Ook ontstaat er meer schoudervrijheid en kan het paard zijn voorbenen verder naar voren plaatsen op de grond. Het kunnen stretchen van de bovenlijn zorgt ervoor dat het paard altijd naar de ruiterhand zoekt en dat een ophouding van de ruiter ook soepel door de rug van het paard naar de achterbenen doorkomt. Dit maakt verzameling en oprichting in ontspanning mogelijk. Wanneer we toe zijn aan verzamelen zullen beide achterbenen meer naar het zwaartepunt (moeten kunnen) stappen.
Lengtebuiging is de benaming voor de gelijkmatige buiging van de ruggengraat door het paardenlijf van de oren tot de staart. Lengtebuiging hebben we nodig om het paard in balans te laten bewegen in bijvoorbeeld de bochten of op de volte. Maar ook rechtuit moet het paard gebogen zijn naar de hand waarop we rijden. We hebben dus een linker- en een rechterbuiging. We hebben al geleerd dat het paard een natuurlijke voorkeur heeft, dus wanneer wij willen rijden moeten wij hem ook gelijkmatig leren buigen naar zijn moeilijkere kant. Het linksgebogen paard heeft van nature een beetje lengtebuiging naar links. Aan de linkerkant zijn de spieren wat korter en strakker. We noemen dit de holle kant. De spieren aan de rechterkant van dit paard zijn wat langer en slapper. Dit is de bolle kant van het paard. Vaak is het aanspannen van de spieren aan de lange kant niet het probleem, maar vindt het paard het moeilijk om zijn korte, holle kant te ontspannen.
Voorwaarts neerwaarts
Het ontspannen van de lange rugspier heeft tot gevolg dat het paard zijn hoofd en hals laat zakken en het aanspannen van de buikspieren zorgt ervoor dat zijn rug bol wordt. Die bolle rug kan ons beter dragen en voorkomt schade aan de rug. De bolle rug zorgt ook voor de elastische verbinding van de achterbenen 'over de rug' naar de hand van de ruiter. We bereiken dit NIET door het hoofd naar beneden te vragen met een terugwerkende hand, maar door het paard te buigen in de lengte van hoofd tot staart om ons binnen (zit-)been en het binnen achterbeen naar het zwaartepunt te laten stappen. Dan zal het paard zijn lange rugspier ontspannen en komt het paard als vanzelf in de 'gevende' hand.
Het laten zakken van het hoofd heeft ook als belangrijk effect dat het 'nucheale ligament' waar aantal halsspieren aan verbonden zijn de schoft lift en op spanning zet. Dit effect is te vergelijken met de tuien van een hangbrug.
Ondertreden
Wanneer het paard geleerd heeft beide kanten op de juiste lengtebuiging aan te nemen en te bewegen in een voorwaarts neerwaartse tendens kan het ook makkelijker ondertreden. Met ondertreden bedoelen wij het naar het zwaartepunt stappen van het binnenachterbeen. Het ontspannen en stretchen van de spieren aan de lange buitenkant en het aanspannen van de spieren aan de holle binnenkant zorgen ervoor de binnenheup makkelijk naar voren kan bewegen. Dit maakt een zuiver ondertreden mogelijk. Het ondertreden zorgt ervoor dat het paard de ruiter gaat tillen met zijn achterbenen en buikspieren door de achterbenen onder het ruitergewicht te plaatsen. De rug wordt op deze manier ontzien en de bovenlijn kan stretchen en het paard zal meer halslengte kunnen bewaren. Paard en ruiter verplaatsen zo ook meer gewicht van de voorhand naar de achterhand waardoor de kwetsbare voorbenen gespaard blijven van blessures. Ook ontstaat er meer schoudervrijheid en kan het paard zijn voorbenen verder naar voren plaatsen op de grond. Het kunnen stretchen van de bovenlijn zorgt ervoor dat het paard altijd naar de ruiterhand zoekt en dat een ophouding van de ruiter ook soepel door de rug van het paard naar de achterbenen doorkomt. Dit maakt verzameling en oprichting in ontspanning mogelijk. Wanneer we toe zijn aan verzamelen zullen beide achterbenen meer naar het zwaartepunt (moeten kunnen) stappen.
Wanneer het paard de LVO in een gang beheerst heeft het in het begin nog veel gewicht op de voorhand. De zijgangen schouderbinnenwaarts en travers gebruiken we daarna om meer gewicht op de achterhand te krijgen. De hoofdhulpen voor de zijgangen zijn weer de been- en de zithulpen. Zo kunnen we meer verzameling krijgen zonder een terugwerkende hand. Het paard blijft dus ook in de zijgangen en in verzameling met zijn hoofd voor of op de loodlijn!
Onderscheid stelling en buiging
Flexie
Het verschil tussen stelling en buiging is niet altijd iedereen duidelijk. Voor een goede ruiter is het echter noodzakelijk het verschil te weten. Anders kun je niet de juiste correcties geven.
Stelling is de positie van de schedel ten opzichte van de eerste nekwervel. Van boven gezien! Buiging verwijst naar de lentebuiging en is de gelijkmatige buiging door de hele ruggengraat van het paard, van de oren naar het laatste kootje van de staart. Ze kunnen echter niet zonder elkaar bestaan. Zonder correcte stelling ook geen correcte lengtebuiging en andersom! Stelling en buiging vragen we altijd eerst vanuit de zit en binnenbeen van de ruiter. Als laatste gebruiken we de directe binnenteugel voor meer stelling.
Dan is er ook nog 'flexie'. Dat kunnen we definiëren als het aanspannen van de onderlijn of het intrekken van de kin van het paard. Dit moet het resultaat zijn van het verder naar het zwaartepunt stappen van de achterbenen en niet de terugwerkende hand van de ruiter. Het is dus het paard dat bewust zijn onderlijn meer aanspant om dieper te kunnen gaan zitten en de rug, schouders en de ruiter te liften. Daarbij moet hij zijn hoofd, hals en oren (strekken in de poll) naar voren kunnen blijven brengen om de balans te bewaren. Een paard dat zijn bekken kantelt om te verzamelen zal ook meer flexie laten zien. Maar...Het vragen van meer flexie door de ruiterhand resulteert nooit in meer verzameling, maar alleen in het achter de loodlijn kruipen dus achter het bit. De verbinding 'over de rug' van het paard is dan geknakt en het paard kan niet meer correct en ontspannen reageren op de hulpen!
Stelling is de positie van de schedel ten opzichte van de eerste nekwervel. Van boven gezien! Buiging verwijst naar de lentebuiging en is de gelijkmatige buiging door de hele ruggengraat van het paard, van de oren naar het laatste kootje van de staart. Ze kunnen echter niet zonder elkaar bestaan. Zonder correcte stelling ook geen correcte lengtebuiging en andersom! Stelling en buiging vragen we altijd eerst vanuit de zit en binnenbeen van de ruiter. Als laatste gebruiken we de directe binnenteugel voor meer stelling.
Dan is er ook nog 'flexie'. Dat kunnen we definiëren als het aanspannen van de onderlijn of het intrekken van de kin van het paard. Dit moet het resultaat zijn van het verder naar het zwaartepunt stappen van de achterbenen en niet de terugwerkende hand van de ruiter. Het is dus het paard dat bewust zijn onderlijn meer aanspant om dieper te kunnen gaan zitten en de rug, schouders en de ruiter te liften. Daarbij moet hij zijn hoofd, hals en oren (strekken in de poll) naar voren kunnen blijven brengen om de balans te bewaren. Een paard dat zijn bekken kantelt om te verzamelen zal ook meer flexie laten zien. Maar...Het vragen van meer flexie door de ruiterhand resulteert nooit in meer verzameling, maar alleen in het achter de loodlijn kruipen dus achter het bit. De verbinding 'over de rug' van het paard is dan geknakt en het paard kan niet meer correct en ontspannen reageren op de hulpen!
Wanneer jij en je paard de oefening LVO beheersen, kun je starten met oefening 2, de schouderbinnenwaarts.